Notities bij: Judocus De Grave

Geert Tavernier en Roland Verté in Vlaamse Stam, 2012
Toelichting bij de grafsteen van Joos De Grave & Jacomyne De Hamer (Houtave, 1508).

Roland Verté & Geert Tavernier.

In een vervolgartikel over oude kerkelijke en funeraire opschriften uit de streek rond Brugge, verscheen in het nummer van Vlaamse Stam van mei-juni 2010 het grafopschrift van Joos De Grave (+ 1508). In het huidige artikel wordt dieper ingegaan op de achtergrond van deze oude grafsteen.
Deze grafsteen komt uitvoerig aan bod in het werk van Ronald Van Belle. De steen van 2,91 op 1,44 meter is vervaardigd uit Doorniks kalksteen. In het midden is een echtpaar te zien, rechtstaand naast elkaar en voor zich uitkijkend, het hoofd rustend op een kussen en de handen in gebedshouding. De man draagt een lange kerel naar nieuwe snit die talrijke verticale plooien heeft. De kerel vertoont een opstaand kraagje en trechtermouwen die omgeslagen zijn aan de pols. Daaronder heeft hij een paltrok. Hij heeft hozen om de benen en galootschoenen aan de voeten. De vrouw draagt een lange, brede vrouwentabbaard met passementen aan de rand. De tabbaard heeft ze gegord onder de arm zodat haar onderkeurs zichtbaar is. Zij heeft over alles een falie getrokken die eveneens deels onder de arm gegord is. Op haar hoofd is een tempelet met lange panden en een sluier die op de rug neervalt. Het randschrift in gotische minuskel is op de hoeken onderbroken door vierlobben met de symbolen van de vier evangelisten. Onder de voeten van de overledenen is een tweede register, eveneens met een grafschrift.
Boven de figuren bevonden zich twee wapenschilden. Die zijn nu door slijtage of erosie verdwenen.


Links: afbeelding van de grafsteen. Rechts: recente foto van de westgevel van de kerk te Houtave; de grafsteen uiterst links op de foto, gedeeltelijk bedekt door een struik, is de grafsteen van Joos De Grave.

In 1856 bevond de zerk zich nog in de vloer van de kerk. In 1860 blijken deze en enkele andere zerken uit de kerk verwijderd te zijn. James Weale klaagde dit onverbloemd aan als “Vandalisme à Houtave”. Ook in een bijdrage uit 1862 was Weale niet te spreken over het lot dat deze zerken beschoren was. Hij schreef: “Sedert mei 1856 heeft men meer dan tien vloerplaten uit de 15e, 16e en 17e eeuw uit de Sint-Bavokerk in Houtave gegooid. Vier werden tegen de buitenoostwand van de kerk bevestigd; de andere lagen in juni 1860 her en der verspreid op het kerkhof. Bijna al die zerken gedenken personen die grote weldoeners waren van de kerk en parochie. … In het kerkarchief bevinden zich de bewijzen dat verschillende onder die weldoeners een eeuwig sepulturerecht hadden gekocht. Omdat er geen afstammelingen meer zijn die erop toezien dat hun rechten worden nageleefd, heeft men de weldoeners nochtans buiten de kerk gegooid. Het is een daad van de laagste ondankbaarheid die aan de grote klok mag worden gehangen.” Ook H. Schuermans klaagde dit voorval in 1865 aan.
De grafsteen werd naderhand ingemetseld in de westelijke gevel van de kerk, waar ze vandaag nog steeds te zien is. Als men buiten de kerk, vóór de westgevel (met centrale toegangspoort) staat, dan is de zerk uiterst links te situeren, op de hoek van het gebouw. Door erosie liep de steen in de afgelopen anderhalve eeuw zware schade op.
De opschriften zijn vandaag zo goed als onleesbaar. Een anonieme auteur noteerde in 1790 het volgende opschrift: “Sepulture van Joos fs Joos Degrave, die overleet a° XVc VIII den XIII in maerte, ende van Jacomyne fa Pieter De Hamer t' voorst Joos wyf was, die starf a° XVc VIII, den VIII in maerte, wiens jaergetyde men altoos doet den derden zundag van maerte. Sepulture van Katelyne de huysvrauwe van Bertelmeus Vandermare fs Joos Demare, dewelcke overleet van dese werelt den XIIII dach van october XVc LVI”. Dezelfde tekst werd ook in 1860 opgetekend door kunsthistoricus James Weale, maar hij noteerde de naam van de man als “Jans fs Joos De Grave”. Afgaand op andere bronnen kunnen we aannemen dat het weldegelijk “Joos fs. Joos De Grave” moet zijn. Net zoals we op basis van andere bronnen kunnen aannemen dat het “Bertelmeus Vandermare fs Jans” moet zijn.
Het grafopschrift leert ons dat Joos De Grave en zijn vrouw een eeuwig jaargetijde stichtten in de kerk van Houtave. Dit moest elke derde zondag in maart plaatsvinden. Dit betekent dat zij een belangrijke schenking deden aan de kerk in ruil voor deze jaarlijkse herdenkingsmis, wat erop wijst dat ze vermogend waren.
Joos en zijn vrouw overleden zeer kort na elkaar, zij op 8 en hij op 13 maart 1508. Dit kan erop wijzen dat ze aan eenzelfde besmettelijke aandoening bezweken.


Detail uit het handschrift uit 1790 met grafopschriften uit o.m. Houtave.


I. Joos De Grave en Jacomyne De Hamer.
Over de herkomst van Joos De Grave vonden we tot nu toe weinig met zekerheid terug, behalve dat zijn vader ook Joos heette.

Een verkoopsakte uit 1502:
Op 28 oktober 1502 verkochten Jan Lonnins (z.v. Pieter, poorter van Brugge) en diens vrouw Magdalene 144 roeden Kanunnikland in Houtave, ver ten zuidwesten van de kerk gelegen, aan Joos De Grave (z.v. Joos). Deze 144 roeden maakten deel uit van een perceel dat in totaal 400 roeden groot was, en waarvan de andere eigenaars de koper (Joos De Grave) en de kinderen van Bave Wittebaert waren. Dit land paalde met zijn westelijke zijde aan de hoeve van Jan Vander Mare. Deze transactie kan er op wijzen dat bovengenoemde eigenaars gemeenschappelijke ouders of schoonouders of dergelijke hadden.
De hierboven vermelde Vander Mare Jan kan een aangetrouwd familielid zijn van Joos De Grave, want in een wezenakte uit ca. 1500 treffen we een Joos De Grave aan als voogd van Neeseken (Agnes) d.v. Jan Vander Maren (z.v. Jacop, vrijlaat in Houtave). Van haar moeder erfde deze Agnes een part in een hoevetje in Dudzele. Joos de Grave bezat eveneens in part in dit hoevetje.

Informatie uit de landboeken van de Blankenbergse Watering:
Houtave viel onder het polderbestuur van de Blankenbergse Watering. De watering was ingedeeld in verschillende gebieden die men een 'begin' noemde. Deze beginnen waren genummerd. Van de watering werden landboeken of 'ommelopers' aangelegd waarin per begin de percelen en hun eigenaars beschreven werden. De oudste ommelopers dateren van 1456, 1478, 1494, 1513 en 1554. Uit de oudste ommelopers blijkt dat in de 15de eeuw in Houtave nog enkele andere De Grave's woonden die waarschijnlijk verwanten van Joos De Grave waren:
o Anthuenis De Grave. Anthuenis was eigenaar van ongeveer 15 gemeten land in 1456, 36 gemeten in 1478, en 24 gemeten in 1494. Hij bezat een hoeve in 1478 in het 97e begin. De meeste van zijn landerijen lagen in het 78e en 97e begin. Het 97e begin “beghint bet noordt over de noordhee an wandelaers br(ugghe) noordwest van Houth(auwe) k(er)ke, ande west(zyde) vanden West(er)nyewegh, ande noord(zyde) vanden noordee, en(de) west toten zwenek(en) dat ligghet ande westzyde van(de) nicxbrugghe,….” (f° 550). Het perceel waarop zijn hoeve stond: “Anth(uenis) De Grave ande west(zyde) en(de) ant noordh(ende) d(aer) an, en(de) met zyne(n) hofst(ede) d(aer) hy woondt, met alf den landweghe ande noord(zyde) vanden hofst(ede), groot 10 l(yne)n 64 r(oeden)” (f° 551). In 1513 blijkt Anthuenis overleden te zijn, en zijn percelen gingen geheel of gedeeltelijk over - elk voor de helft - in handen van Cornelis Aernouts (z.v. Lenaert) bijgenaamd 'Myte' en Bertholomeus Vander Mare. Ook het perceel met de hoeve van Antheunis, nu 1066 roeden groot, was netjes opgesplitst: “Cornelis f Lenaerts Aern(out)s dictu(m) Myte ande west(zyde) en(de) ten noordh(ende) daer an en(de) es de hofstede metten lande d(aer) Roegier f Jans Oliviers nu woond, met alf den landtwech ande noordz(yde) vander hofstede, 5 lin(en) 33 r(oeden)” (f° 202v), en “Berthelmeeus f Jans Vander Mare int selve stic, 5 lin(en) 33 r(oeden)” (f° 203). Cornelis Aernouts en Bertelmeeus Vander Mare waren waarschijnlijk twee schoonzonen van onze Joos De Grave. Dat de goederen van Anthuenis De Grave in hun handen kwamen kan wijzen op een nauwe verwantschap tussen Anthuenis en onze Joos. In 1494 blijkt Joos De Grave trouwens eigenaar te zijn van enkele percelen in het 78e begin, die voorheen van Anthuenis De Grave waren (zie verder). Tevens had de kerk van Houtave 266 roeden land verworven in het 81e begin die voorheen eigendom waren van Anthuenis de Grave :”De kercke van Houth(auwe) co(m)mende van Anth(uenis) De Grave ande noordzyde d(aer) an, metten westhen(de) an Lauwers Vand(er) Mersch landt, metten noordz(yde) ande noordee, 2 l(yne)n 66 r(oeden)” (f° 294).
o Pieter De Grave z.v. Thomas: In 1494 bezat deze Pieter De Grave vijf perceeltjes, waarvan er twee lagen in het 42e begin, en drie in het 49e begin. Alle perceeltjes samen waren ongeveer drie gemeten groot. In 1513 waren de kinderen van Joos De Grave de nieuwe eigenaars van deze perceeltjes. Het hoevetje waar Pieter in 1494 woonde, in het 42e begin, werd als volgt omschreven: “Piet(er) Thom(as) Graven int selve p(ar)cheel besloten, metten noordhende anden maerwech, es de hofst(ede) daer hy woent, 1 ly(nen) 16 r(oeden)” (f° 143). In de ommeloper van 1513 wordt ditzelfde perceel als volgt omschreven: “De kindren Joos De Grave int zelve parscheel besloten, metten noordhen(de) anden maerwech ende es een hofstedekin daer, 1 line 16 r(oeden)” (f° 204).
Het is mogelijk dat de hier genoemde Anthuenis De Grave, Thomas De Grave en Joos (z.v. Joos) De Grave broers waren. Dat de goederen van Anthuenis en van Pieter (z.v. Thomas) later in handen komen van Joos (z.v. Joos) of diens nakomelingen kan erop wijzen dat Anthuenis en Pieter kinderloos stierven.
Ook Joos De Grave vinden we in de oudste ommelopers van de Blankenbergse Watering herhaaldelijk terug als eigenaar te Houtave. We splitsen deze vermeldingen hieronder op tussen deze waarbij de vader van Joos De Grave niet vermeld wordt, en de andere waarin Joos De Grave uitdrukkelijk vermeld wordt als zoon van Joos. Het is immers mogelijk dat het om meer dan één Joos gaat, al blijkt dat het op een aantal punten meer dan waarschijnlijk dezelfde Joos betreft:

o Joos De Grave:
Deze Joos De Grave kan de Joos betreffen van bovengenoemde grafsteen, maar het kan ook om zijn vader gaan die eveneens Joos heette.
Joos De Grave werd in de ommelopers van 1456, 1478 en 1494 vermeld als eigenaar van respectievelijk 17, 26 en 72 gemeten. Zijn landerijen lagen voornamelijk in het 42e, 46e, 48e, 49e, 78e, 79e, 82e en 83e begin.
In 1456 bezat hij de twee volgende percelen in het 49e begin: (1) 472 roeden, deel van 944 roeden, waarvan de wederhelft toebehoorde aan de kinderen van Clays Rickemoer. (2) 360 roeden, deel van 507 roeden. De rest behoorde toe aan de kinderen van Clays Rickemoer (63 roeden), het kind van Willem Soens (42 roeden) en de kinderen van Jan Copers (eveneens 42 roeden).
De hoeve waarop Joos De Grave in 1456 woonde was 2093 roeden groot. Daarin bezaten Joos De Grave, de kinderen van Clays Rickemoer, het kind van Willem Soens en de kinderen van Jan Copers respectievelijk 1251, 520, 156 en 156 roeden. Het part van Joos wordt als volgt omschreven: “Joos De Grave ten zuudhen(de) da(er) an, cu(m) westhende anden Oosterniewech, ende es de hofstede metter lande ande oostzyde ende zuud(zyde), daer Joos voor(seyt) nu woent, 4 a(rpent) 51 roe(de)n” (f° 253).
Deze hoeve is heden ten dage te situeren in de noordoosthoek van de huidige Mareweg en Oosternieuwweg.
In 1478 woont Joos De Grave nog steeds op deze hoeve. De volledige 2093 roeden blijken nu zijn eigendom te zijn. Aan de oostzijde van de hoeve lag nog een stuk 'nederynghe' land dat 522 roeden groot was. De hoeve was met dit stuk land alles samen 2613 roeden (d.i. 8 gemeten 213 roeden) groot.
Ook in 1494 woont Joos nog op deze hoeve. Het bovengenoemde perceel van 522 roeden werd niet meer apart vermeld maar meegerekend in de hoeve: “Joos De Grave ten zuudhende daeran, metten westh(ende) and(en) Oost(er)nieuwech, ende es de hofstede metter lande daer hy nu woent, mett(en) zuud(zyde) and(en) Maleene landt, 8 a(rpent) 2 lyn(en) 6 r(oen)” (f° 179).
In het 52e begin had Joos in 1456, 1478 en 1494 twee percelen liggen die respectievelijk 863 en 290 roeden groot waren.
De hierboven vermelde Anthuenis De Grave werd in 1456 en 1478 vermeld als eigenaar van enkele percelen in het 78e begin. Deze percelen waren 821, 448, 448, 450 , 392 en 385 roeden groot. Uit de ommeloper van 1494 blijkt dat deze percelen na het overlijden van Anthuenis eigendom waren van Joos De Grave.
Joos De Grave bezat volgens de oudste ommelopers een hoeve in het 79e begin die 1868 roeden groot was. In 1456 werd deze hoeve bewoond door Boudin Vanden Dycke (z.v. Pieter), in 1478 door Rycquaert Dongheree, en in 1494 door een zekere Maerten NN. In 1513 werd de hoeve opgesplitst in twee percelen die respectievelijk 939 en 940 roeden maten: “Cornelis f(ilius) Lenaerds Aernouds d(i)ct(u)m Myte ter cause van zynen wive ande zuudzyde daer an, streckende met beeden henden als boven [metten westh(ende) anden waterganc, metten oosthende anden oosternieuwech], ende es de hofstede metter lande daer Pieter De Groote nu woent, 3 gemete 39 a(rpent)”, en “Berthelmeeus Vander Mare ter cause uxor(es) int selve stick, 3 a(rpent) 40 roen” (f° 403).
In 1494 bezat Joos een perceel van 6 gemeten 246 roeden in het 82e begin.
In de ommeloper van 1554 werd wijlen Joos De Grave nog steeds vermeld. Van de 20 hierboven vermelde percelen waren er toen 15 in handen van Meester Clays Kevelare.

o Joos De Grave, uitdrukkelijk vermeld als zoon van Joos:
Enkel in 1456 en 1478 wordt Joos zoon van Joos De Grave vermeld als eigenaar. Zijn percelen lagen grotendeels in het 42e, 49e, 82e en 83e begin.
In 1456 bezat hij in het 82e begin de volgende drie percelen: (1) 158 roeden, deel uitmakend van 316 roeden, waarvan de andere 158 roeden eigendom waren van de kinderen van Clays Rickemoers. (2) 251 roeden, deel uitmakend van 502 roeden, waarvan de andere 251 roeden eigendom waren van de kinderen van Clays Rickemoers. (3) 398 roen, deel uitmakend van 650 roeden, met als mede-eigenaars Jan Capers (54 roeden), Willem Soens (54 roeden), en de kinderen van Clays Rickemoers (144 roeden). Dit laatste perceel paalde met de oostzijde aan de Oosternieuwweg.
In 1478 bezat hij in het 82e begin vier aan elkaar palende percelen van 600, 316, 650 (hierboven vermeld) en 502 roeden. Hij was er dus op vooruitgegaan.
In 1478 bezat hij in het 42e begin drie percelen die allen met de noordzijde aan de “Maerwech” paalden. Het betroffen 210 roeden, 150 roeden en een hoevetje met 102 roeden land.
In 1478 had hij in het 92e begin 220 roeden, deel uitmakend van een perceel van 440 roeden, waarvan de andere helft toebehoorde aan de kerk van Houtave.
We kunnen besluiten dat het leven en werk van de familie De Grave uit Houtave in de tweede helft van de 15de en bij het begin van de 16de eeuw zich vooral afspeelde ten oosten van de huidige Oosternieuwweg, ten noorden van de Meetkerkse Moeren.
Dat verschillende percelen halfweg de 15de eeuw gemeenschappelijke eigendom waren met de kinderen van Clays Rickemoers, de kinderen van Jan Capers (of Copers) en het kind van Willem Soens, kan wijzen op een familieband. Clays Rickemoers, Jan Capers (Copers) en Willem Soens kunnen bijvoorbeeld ooms geweest zijn van Joos z.v. Joos De Grave.
Dat na de dood van Joos De Grave (z.v. Joos) en zijn vrouw in 1508 een eeuwig jaargetijde gesticht werd in de kerk van Houtave houdt in dat ze hiervoor waarschijnlijk bij testament een stuk land schonken aan de kerk. Waarschijnlijk schonken ze hiervoor de hierboven vermelde 220 roeden in het 92e begin van de Blankenbergse Watering, de helft uitmakend van een perceel van 440 roeden. Dit is aannemelijk aangezien de andere helft reeds eigendom van de kerk was. Bovendien bevestigt de ommeloper van 1513 dat dit perceel van 440 roeden ondertussen volledig in handen was van de kerk: “De kerke van Houthauwe ande noordzyde daer an veurymeens, streckende met beede henden als boven, ende es een crom stic ten westhende lancx den waterghanc, 440 roe(de)n” (in de ommeloper van 1513 wordt dit perceel door een hernummering gesitueerd in het 93e i.p.v. het 92e begin).

De wezenakte na de dood van Joos De Grave en zijn vrouw:
De wezenakte die vanaf 1508 opgesteld werd na de dood van Joos De Grave en zijn vrouw leert ons dat zij na hun dood ongeveer 100 gemeten aan onroerend goed nalieten. Dit bevestigt dat Joos een van de meest vermogende inwoners van Houtave was. Jan Hamers (z.v. Willem) en Jan Hoosschaers (z.v. Jan) werden als voogden aangesteld over hun nog minderjarige kinderen. Kort daarna overleed Jan Hamers en werd hij vervangen door Pieter Kiekins (z.v. Pieter). Baven Vincx (z.v. Lauwers) stelde zich borg voor Pieter Kiekin, en Jan Broeders (z.v. Jacop) stelde zich borg voor Jan Hoosschaert.
Uit de wezenakte blijkt dat er volgende kinderen waren:
o De Grave Cornelie. Zie II.1.
o De Grave Mayken, gehuwd in of voor 1516 met Aernouds Cornelis bijgenaamd 'Myte'. Zij overleed kinderloos in of vóór 1517, waardoor haar bezit toekwam aan haar zussen.
o De Grave Calleken. Zie II.2.
o De Grave Baerbelken. Zie II.3.
Uit bovenvermeld grafopschrift en de wezenakte zouden we kunnen afleiden dat Joos De Grave en zijn vrouw huwden rond of voor 1490, en dat Joos bijgevolg moet geboren zijn rond of voor 1465. De ommelopers van de Blankenbergse Watering tonen echter aan dat Joos De Grave (z.v. Joos) zeker 30 jaar eerder geboren was (rond of voor 1435) aangezien hij al in 1456 (meerjarige of gehuwde) grondeigenaar was.

Hier volgt de tekst van de wezenakte in kwestie:
Mayken +, Calleken (ghehuwet) (ende) Baerbelken liberi Joos De Grave. Hebben in erven XC (arpent) of d(aer)omtrent cu(m) adven(ante) huus(en) (ende) bo(omen) daer up staen. Ende in catheylen drie en vyftich ponden en tien scell(inghen) gro(ote)n de morte p(at)ris (ende) m(a)tris. Voochden Jan + f(ilius) Willems Hamers (ende) Jan + f(ilius) Jans Hoosschaerts. Actum die et scab(ini) ut supra (23 wedemaent 1508).
In loco Jan sHamers ov(er)leden nu voocht Piet(er) f(ilius) P(ieter) Kiekins.
De zelve voochden verclaersen dat de 90 gemete lands behoort te zyne 100 (arpent) of d(aer)omtrent (ende) heeft d(aer) in ooc zyn adven(ant) Blasius f(ilius) Corn(elis) Meeuwe als ghetr(ouwet) hebb(ende) Cornelye der weesen zust(re) die hie(r) ten pappiere niet en stont. Actu(m) XVIIJen in ja(nuari) XVc JX. Scab(ini) Faille et Ymer.
Cornelis Aernouds als wylent ghetrouwet hebbende Mayken hier boven staen(de) stelt quite de voochden van al dies tpapier hier (ver)claerst me(nti)oen maect (ende) inhoudt. Schab(inij) Gryse et Bolie. Actum VIJen in dece(m)b(ris) XVc XIIIJ.
Blasius f(ilius) Co(rnelis) Meeuwe Bertelm(eeus) f(iliu)s Jan Vander Meere als ghetrauwet hebb(ende) Calleken hier te boucke staende scelt quite den voochden van Calleken van aldies tpapier hier (ver)claerst me(nti)oen maect (ende) inhouden. Schab(inij) Gryse et Schorre. Actu(m) IJen in meye XVc XVJ.
De zelve voochden brochten noch ten pa(m)pie(re) te Barbelekens behouf noch twee ghem(eten) lands haer (ver)storven van Mayken haer zuste(r) (ende) der zelver Barbele en es maer bleve(n) als ov(er) heur derde van voors(eyde) al heur deel in lands XXIJ ghem(eten) LXXXIIJ r(oen) (ende) noch catheylen vanden doot vander zelven Mayken IIJ £ VJ s(cellingen) XIIJ d(eniers) g(roote)n. Schab(inij) Gryse et Beke. Actu(m) XVJ in meye XVc XVIJ.
Baven f(ilius) La(uwers) Vincx over P(ietr)e Kiek(in) & Jan f(ilius) Jac(ops) Broed(ers) over Ja(n) Hoosschaert vander s(omme) van XX £ g(roote)n. Schab(inij) Grysp(eere) (ende) Gryse. Actu(m) XJen in meye XVc XX.
Vincent f(ilius) Joos Rycx als ghetr(ouwet) hebben(de) Barbelken h(ier) boven staende kend he(m) (ver)noucht van zyn wyfs vo(ochden) (ende) dat van also (ver)re alst zyn wyfs p(ar)t (ende) portie aengaet. Actum den XVJen in ja(n)vier a(nn)o XVc XXIJ. Schab(inij) Haneron et Rostune.